1. Verdeling van de inboedel.
De verdeling van de inboedel is voor de meeste scheidende partners een lastig item. Als eerste dient er bepaald te worden wat onder de inboedel valt, ten tweede wie wat krijgt en ten derde moet de waarde van de spullen bepaald worden.
Onder de inboedel wordt verstaan: alles wat er in de woning, de schuur en garage, staat, ligt of hangt. De kleding van de partners wordt niet als inboedel gezien.
Om een begin te maken met de verdeling van de inboedel kunnen de partners los van elkaar een lijst maken met spullen waaraan ze gehecht zijn of die ze mooi vinden.
Daarnaast kunnen ze afspreken dat goederen, die gekregen zijn als verjaardagscadeau of goederen uit de familie, niet verdeeld worden maar toebehoren aan degene die ze gekregen heeft.
Wanneer daar zaken van grote waarde bij zijn, kan er een afkoopbedrag vastgesteld worden. Na de eerste aanzet tot de verdeling van de inboedel blijven er spullen over die de partners alle twee wel zouden willen hebben.
Probeer tot overeenstemming te komen en bedenk dat de ruzie over “de zwabber” niets met de zwabber te maken heeft maar met het feit dat je boos op elkaar bent over de scheiding.
De spullen van de kinderen zijn van de kinderen. De kinderen kunnen en willen vaak zelf aangeven welke spullen en welk speelgoed bij welke ouder komt. Zowel in het huis van de moeder als van de vader zijn kinderslaapkamers nodig. Spreek af dat jullie samen voor die kosten opdraaien.
Wanneer er kinderen betrokken zijn bij de scheiding bedenk dan dat het voor de kinderen prettig is dat er zowel in het huis van de vader als de moeder, voor de kinderen herkenbare spullen staan. Kinderen voelen zich dan eerder thuis in het nieuwe huis van de vader en/of moeder.
|